Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9400

Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers92031 FA RK 08-203
Statusgepubliceerd


Indicatie

Reservering voor een aanvulling op het pensioen. Moet de aan de alimentatieplichtige toegekende ontbindingsvergoeding zodanig worden aangewend dat hij aan zijn alimentatieverplichting kan blijven voldoen?


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel Zaaknummer: 92031 FA RK 08-203 (mhm) Beschikking van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 13 augustus 2008, in de zaak van: (verzoeker), verder ook de man te noemen, wonende te (adres), verzoeker, procureur: mr. E.M. Elfrink, tegen (belanghebbende), verder ook de vrouw te noemen, wonende te (adres), belanghebbende, procureur: mr. J.E. Middelveld. Het procesverloop Bij op 15 februari 2008 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de man verzocht de partneralimentatie te wijzigen. Op 9 april 2008 is een verweerschrift met bijlagen ter griffie van deze rechtbank ingekomen. Op 6 juni 2008 heeft de man aanvullende stukken in het geding gebracht. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 18 juni 2008. Ter zitting zijn verschenen: de man vergezeld door mr. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, kantoorgenote van mr. Elfrink, en de vrouw vergezeld door mr. Middelveld. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier proces-verbaal gemaakt. De beschikking is bepaald op heden. De vaststaande feiten De volgende feiten die van belang zijn voor de beoordeling van dit geschil staan vast. Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 13 november 2002 is de echtscheiding uitgesproken. Bij die beschikking is de partneralimentatie vastgesteld op € 1.315,-- per maand zodra de echtelijke woning verkocht zou zijn. De man betaalt thans na indexering een bedrag van € 1.430,20 per maand aan de vrouw. De standpunten van partijen De man verzoekt –zakelijk weergegeven – voormelde beschikking te wijzigingen in die zin dat de partneralimentatie met ingang van 1 maart 2005 op € 134,-- per maand wordt vastgesteld. Hij voert daartoe aan dat hij met ingang van 1 maart 2005 is ontslagen en sedertdien een WW-uitkering ontvangt. De door hem ontvangen ontbindingsvergoeding heeft hij in een stamrecht b.v. ondergebracht en gedeeltelijk gebruikt om een eigen bedrijf op te richten. Dit bedrijf maakt nog geen winst en de man heeft moeten interen op de liquide middelen binnen het bedrijf. De man heeft geen draagkracht om de alimentatie ten behoeve van de vrouw te betalen. Voorts is de man van mening dat de vrouw in staat moet worden geacht te voorzien in haar eigen levensonderhoud. Ten slotte stelt de man met betrekking tot de ingangsdatum van de wijziging dat de vrouw op de hoogte was van het ontslag en dat partijen in 2005 afspraken hebben gemaakt omtrent de nihilstelling van de alimentatie. De vrouw voert gemotiveerd verweer tegen het verzoek van de man. Zij voert aan – kort weergegeven – dat er sprake is van een verwijtbaar ontslag. Ook is zij van mening dat de door de man ontvangen ontbindingsvergoeding veel te laag is en niet overeenkomt met hetgeen gangbaar is. Zij stelt voorts dat de man van die ontbindingsvergoeding een lijfrentepolis had kunnen aanschaffen en de daaruit voortvloeiende inkomsten had kunnen aanwenden ter suppletie op de WW-uitkering. Indien men daarbij het rendement voegt dat de man zou kunnen halen uit het door hem ontvangen deel van de boedelverdeling, ad € 250.000,--, moet de man volgens de vrouw in staat zijn de vastgestelde alimentatie te blijven betalen. Met betrekking tot de behoefte aan een bijdrage in haar levensonderhoud stelt de vrouw dat zij vrijwel geen kans maakt op de arbeidsmarkt. Zij concludeert op grond van het voorgaande tot afwijzing van het verzoek. De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing 1. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling mogelijk maakt van de partneralimentatie. 2. Met betrekking tot de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar levensonderhoud overweegt de rechtbank het navolgende. Partijen hadden een traditioneel huwelijk en de vrouw heeft na de geboorte van het eerste kind niet meer deelgenomen aan het arbeidsproces. Partijen zijn in 2002 na een huwelijk van bijna 32 jaar gescheiden. De vrouw wordt in augustus 2008 61 jaar. Voormelde omstandigheden in aanmerking nemende acht de rechtbank het aannemelijk dat de kansen van de vrouw op de arbeidsmarkt vrijwel nihil zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan partneralimentatie. 3. De vraag is of de man verwijtbaar werkloos is geworden en de gevolgen daarvan voor zijn rekening dienen te komen. De man stelt dat er aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij (onderneming) twee oorzaken ten grondslag lagen, te weten de overname van de het bedrijf door de zoon van de voormalige eigenaar die een andere koers met de onderneming wilde varen, hetgeen tot conflicten met de man leidde, en de verslechterende gezondheidstoestand van de man. Beide omstandigheden heeft de man gemotiveerd en met bescheiden onderbouwd. Daarbij komt dat het initiatief voor de ontbinding bij de werkgever lag, zo blijkt uit de door de man overgelegde brief van de personeelsfunctionaris van het bedrijf d.d. 3 juni 2008. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er geen sprake is van verwijtbare werkloosheid. Aan de stelling van de vrouw dat de lage ontbindingsvergoeding erop wijst dat er wel sprake is van verwijtbaarheid, gaat de rechtbank voorbij. Immers, het ligt niet in de rede een afscheidsreceptie te organiseren voor een werknemer die wordt ontslagen in verband met een arbeidsconflict. Hetgeen de vrouw voor het overige heeft aangevoerd acht de rechtbank, gelet op de weerlegging daarvan door de man, al dan niet onderbouwd met bescheiden cq. verklaringen van derden, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. 4. De vrouw voert tevens aan dat de man een veel te lage ontbindingsvergoeding heeft ontvangen. De man stelt terzake dat hij zich destijds heeft laten bijstaan door een jurist van zijn rechtsbijstandsverzekering en deze hem heeft geadviseerd in te stemmen met de ontbindingsvergoeding. Hij heeft zich, zo stelt hij, met hand en tand verzet tegen het ontslag. Uit voormelde brief van de personeelsfunctionaris blijkt dat over de ontbindingsvergoeding tussen partijen is onderhandeld, waarbij ook de economische argumenten van het bedrijf een rol hebben gespeeld en een middeling het hoogst haalbare was is de voorliggende situatie. De rechtbank is, gelet op de inhoud van voormelde brief, van oordeel dat het de man niet te verwijten valt dat hij genoegen heeft genomen met een lagere vergoeding. 5. De man heeft de ontbindingsvergoeding in een zogenaamde stamrecht b.v. ondergebracht. Een deel van die vergoeding is vervolgens aangewend als werkkapitaal voor de door de man opgerichte werkmaatschappij. Er dient thans beoordeeld te worden of de man de aan hem toegekende ontbindingsvergoeding zodanig had moeten aanwenden dat hij aan zijn alimentatieverplichting kan blijven voldoen. Daarbij dienen de navolgende omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Bij zijn ontslag was de man 58 jaar oud, thans is hij 61 jaar oud. Bij (de onderneming) bekleedde de man de functie van directeur verkoop. De man heeft er voor gekozen een eigen bedrijf op te zetten om daarmee inkomsten te kunnen verwerven. Vaststaat dat er sprake is van een pensioenbreuk. 6. Nu de man zeven jaar voor zijn pensioengerechtigde leeftijd zijn baan is kwijtgeraakt en gelet op zijn leeftijd zijn kansen op de arbeidsmarkt gering zijn, acht de rechtbank het redelijk dat hij een deel van zijn ontbindingsvergoeding reserveert als aanvulling op zijn pensioen. De rechtbank houdt daarbij rekening met het aantal dienstjaren dat de man in totaal tot zijn 65ste verjaardag bij (de onderneming) had kunnen werken en het aantal jaren dat hij thans dient te overbruggen. Op grond daarvan acht de rechtbank het redelijk om met een bedrag van € 18.529,-- (7/34 x € 90.000,--) als reservering voor een aanvulling op het pensioen rekening te houden. De man zou het restant kunnen aanwenden ter suppletie van zijn inkomen of wel € 10.210,-- per jaar tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd. 7. De man heeft een deel van de ontbindingsvergoeding en een deel van de uitkering uit de boedelverdeling aangewend om een eigen bedrijf op te zetten. Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank de kansen van de man op de arbeidsmarkt gering. Ook is het begrijpelijk dat de man zijn dagen tot zijn pensioen niet achter de geraniums wenst te slijten. Echter op de man rust ook de verplichting om er zorg voor te dragen dat er sprake is van voldoende inkomsten opdat hij aan zijn alimentatieverplichting kan voldoen. Gelet op dit laatste dienen de risico’s van het oprichten van een eigen bedrijf en het uitblijven van inkomsten voor zijn rekening te blijven. De rechtbank ziet daarom aanleiding om bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening te houden met voormeld bedrag van € 10.210,-- per jaar. 8. Bij de bepaling van de draagkracht zal de rechtbank uitgaan van de navolgende gegevens: - een salaris van € 667,-- bruto per maand, exclusief vakantiegeld 8%; - een WW-uitkering van € 1.811,60 per vier weken, of wel € 1.970,12 per maand, exclusief vakantiegeld; - een bedrag van € 10.210,-- per jaar zoals hiervoor onder 6. is overwogen; - een huur van € 1.134,55 per maand. De rechtbank zal slechts een bedrag van € 845,-- per maand in aanmerking nemen. Uit de jaarstukken blijkt immers dat een deel van de huur voor rekening van het bedrijf van de man komt en als kostenpost in de winst- en verliesrekening is opgenomen; - de premie ZVW ad € 109,-- per maand en de inkomensafhankelijke bijdrage ad € 187,-- per maand, vermeerderd met € 13,-- eigen risico per maand en verminderd met het bedrag dat terzake in de bijstandsnorm is verdisconteerd; - de algemene heffingskorting en de arbeidskorting - de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Op grond van vorenstaande gegevens is de rechtbank van oordeel dat de man een alimentatie van € 922,-- per maand kan betalen. 9. De rechtbank zal op gronden van rechtszekerheid als ingangsdatum voor de wijziging de datum van indiening van het verzoekschrift hanteren. De vrouw heeft immers de door de man gestelde afspraken met betrekking tot de nihilstelling in de zomer van 2005 gemotiveerd betwist. Vanaf de datum van de indiening van het verzoekschrift hoefde de vrouw pas rekening te houden met een daadwerkelijke wijziging van de alimentatie. 10. Omdat partijen voormalige echtelieden zijn worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd. De beslissing De rechtbank: 1. Wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 13 november 2002 in die zin dat de man vanaf 15 februari 2008 aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 922,-- (negenhonderd tweeëntwintig euro) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. 2. Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. 3. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. 4. Wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. M.H.H.A. Moes en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2008 in tegenwoordigheid van R.P. Jansen, griffier. Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een procureur – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem: a. door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak; b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.